Katachtigen zijn uitstekende jagers. Ze hebben hun eigen tactieken: eerst probeert de kat onzichtbaar te zijn, de afstand tot het doelwit zo klein mogelijk te maken, onzichtbaar te zijn en dan plotseling zonder dekking te rennen. Maar dit is een te korte beschrijving, verder is het de moeite waard om het proces van kattenjacht in meer detail te bekijken.
Eerst komt de voorbereidende fase. Na het vinden van een prooi begint het roofdier langzaam en voorzichtig naar hem toe te kruipen, gebruikmakend van allerlei schuilplaatsen zoals hoog gras, stenen, bomen en andere dingen. Dan glijdt de kat snel naar voren, drukt zijn buik tegen de grond en bevriest. Kleine streepjes worden afgewisseld met stops. Zo nadert het dier geleidelijk zijn prooi, zonder zijn ogen er ook maar een seconde van af te wenden.
Na het slachtoffer te hebben benaderd en zich in een hinderlaag te hebben verstopt, bereidt de kat zich voor op de aanval, friemelt met zijn achterpoten en houdt de prooi nauwlettend in de gaten. Tegelijkertijd beweegt het puntje van haar staart regelmatig heen en weer.
Daarna komt de laatste spurt. Het roofdier verlaat zijn schuilplaats en springt bliksemsnel vooruit en blijft zich aan de grond vastklampen. Het dier steekt zijn voorpoten op en springt op een nietsvermoedend slachtoffer.
De buit wordt buitgemaakt. Verder drukt de kat, terwijl hij zijn achterpoten op de grond laat rusten, zijn prooi op de grond en draait zich zodat het handiger is om in de keel van zijn prooi te bijten. Als de prooi zich verzet, kan het roofdier het loslaten en er dan weer op springen om het comfortabeler te grijpen, of op de god gaan liggen en zijn achterpoten verbinden, en er krachtige slagen mee maken. Als de fatale beet nog niet is gevolgd, laat hij zich niet lang wachten.
Als de kat geen honger heeft, kan hij een tijdje met zijn prooi spelen totdat hij zich verveelt. Zo vangen katten muizen en andere kleine knaagdieren.