Dieren zien de objecten om hen heen omdat het licht dat in het oog valt het netvlies irriteert. Deze irritaties worden via de vezels van de oogzenuw rechtstreeks naar de hersenen overgebracht, waar ze worden omgezet in een beeld. Als er helemaal geen licht in de kamer is, dat wil zeggen, het is pikdonker, zal de kat, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, geen objecten kunnen onderscheiden, omdat er geen licht in de ogen komt. Dus in volledige duisternis zien alle dieren en mensen even slecht.
In de schemering, soms absoluut ondoordringbaar voor mensen, zijn katten echter veel beter georiënteerd in de ruimte, vooral als ze in beweging zijn. Er zijn drie redenen voor dit fenomeen.
De verhouding van staafjes tot kegeltjes
In het netvlies zijn er twee soorten zenuwuiteinden - kegels en staafjes, waarvan de namen overeenkomen met hun vorm. Kegels reageren het sterkst op fel licht; ze zijn verantwoordelijk voor het zien van kleuren en de waarneming van fijne details door het oog. Staafjes reageren het beste op licht met een lage intensiteit en kunnen geen harde beelden reproduceren. Het is dus de werking van de staafjes die het schemerzicht bepaalt. De verhouding van staafjes tot kegeltjes bij mensen is slechts 4: 1, terwijl het bij katten 25: 1 is. Zoals je ziet is het verschil voelbaar.
De aanwezigheid van een reflecterende laag
In tegenstelling tot mensen heeft een kat een reflecterende laag (“deken”) die zich net achter het netvlies bevindt. Deze laag reflecteert lichtstralen die het oog binnenkomen en irriterende zenuwuiteinden terug naar diezelfde uiteinden. Dat wil zeggen, elke lichtstraal heeft een dubbel effect op een specifiek zenuwuiteinde. Het is dankzij deze laag dat het effect van het "kattenoog" kan worden waargenomen, wanneer een lichtstraal die vanuit de duisternis rechtstreeks in de ogen van het dier wordt gericht en door de "sluier" weerkaatst, de indruk wekt dat het oog in het donker.
Verwijde pupillen
Bij alle dieren en mensen hebben de pupillen van de ogen de neiging om te verwijden bij weinig licht en krimpen bij fel licht, in een poging de hoeveelheid licht die op het oog wordt gericht op een constant niveau te houden. Dus bij een kat kunnen de pupillen zeer aanzienlijk uitzetten en samentrekken. Bij fel licht verandert de pupil van de kat in een smalle spleet en in het donker zet hij zo veel uit dat hij bijna een centimeter in diameter bereikt. Zo komt er in de schemering veel meer licht in de ogen van een kat dan bijvoorbeeld van mensen.
Door al deze drie factoren te combineren, kunnen we met vertrouwen zeggen dat een kat veel beter ziet dan een persoon in slechte lichtomstandigheden - ongeveer 5 keer.